Gemeenten werken steeds meer samen met andere gemeenten. De gemeenteraad komt daardoor op grotere afstand te staan van de besluitvorming en heeft steeds minder rechtstreekse beïnvloedingsmogelijkheden, waardoor het voor raadsleden lastig is om grip te houden op de financiële en bestuurlijke risico’s van bestuurlijke samenwerking.
In dit rapport geeft de rekenkamer inzicht in de belangrijkste verschijningsvormen en de voor- en de nadelen van bestuurlijke samenwerking. Daarnaast zet de rekenkamer op een rijtje in welke bestuurlijke samenwerkingsverbanden de gemeente Maastricht participeert, en hoe de gemeenteraad daarover wordt geïnformeerd. De rekenkamer beoogt met het onderzoek een bijdrage te leveren aan de kennis van de gemeenteraad over bestuurlijke samenwerking en de raad meer concrete mogelijkheden te bieden voor kaderstelling, toezicht en controle.
De rekenkamer stelt vast dat de informatievoorziening aan de raad over de bestuurlijke samenwerking waarin Maastricht participeert een stuk beter kan. Zo ontbreekt een volledig overzicht van bestuurlijke samenwerkingsverbanden waarin Maastricht participeert en is de wettelijk verplichte informatie die het college in begroting en jaarrekening aan de raad verstrekt summier en weinig systematisch. Dit geldt ook voor de informatie over de beleidsmatige en financiële risico’s die de gemeente loopt bij de belangrijkste samenwerkingsverbanden.
De raad heeft met het college tot nu toe weinig afgesproken over de wijze waarop de raad zijn controlerende rol ten aanzien van bestuurlijke samenwerkingsverbanden wil invullen. Met haar aanbevelingen wil de rekenkamer de raad uitdagen ten aanzien van samenwerking zelf een meer (pro-)actieve rol te spelen. Dat kan door duidelijke eisen aan het college te stellen inzake gewenste rapportages en periodieke evaluaties, en met name bij de totstandkoming van nieuwe samenwerkingsverbanden duidelijke en stevige afspraken met het college te maken over de wijze waarop de raad zijn kaderstellende en controlerende rol wil invullen.