Gemeenten buigen zich steeds intensiever over de vraag: ‘Wat doen we zelf en wat kunnen we overlaten aan de burger en aan andere partijen?’ Dit is door de decentralisaties in het sociaal domein versterkt. Veel taken kunnen heel goed, en soms ook beter dan de gemeente dat kan, worden uitgevoerd door derden. De verhouding met derden (groepen van inwoners, verenigingen, maatschappelijke instellingen en organisaties) kan onder meer de vorm krijgen van een inkooprelatie, van een deelname (in bestuurlijke en financiële zin via bijvoorbeeld een gemeenschappelijke regeling) of een subsidierelatie.
De gemeente Maastricht verleent structurele subsidies (aan ca. 50 instellingen) en incidentele subsidies (per jaar ca. 500 beschikkingen) per jaar ter grootte van afgerond € 30 mln. jaarlijks.
Dit nieuwe onderzoek van de rekenkamer is gericht op het instrument subsidies met aandacht voor toepassing van regels door het college, onderscheid subsidie versus inkoop (aanbestedingsregels), overlap met gemeentelijke samenwerking en implementatie van de gewijzigde verordening.
De rekenkamer heeft de volgende hoofdvraag van het onderzoek geformuleerd: Hoe en in welke mate zet de gemeente Maastricht het subsidie-instrumentarium in en hoe is geborgd dat de subsidieverlener zicht krijgt op de geleverde inspanningen van de subsidie-ontvanger.